Geschiedenis Tuinbouwgebied

Van strandvlakte tot veenweidegebied

Het landschap rond Haarlem is voor een belangrijk deel door de zee gevormd. Duizenden jaren heeft de wind het water opgejaagd en in het kustgebied groeide een grillige reeks strandwallen. Hiertussen liggen vochtige strandvlakten. Deze parallel aan de kust lopende wallen en vlakten zijn aan de oostzijde begrensd door een zeekleigebied met daarin het water van de Haarlemmermeer. Het westelijk deel van de serie strandwallen en -vlakten raakt rond het jaar duizend door jonge duinen overstoven, want de toentertijd stijgende zeespiegel zorgde voor een versterkte aanvoer van zand door de zee. Op de niet overstoven strandwallen ontwikkelden zich bossen en op de strandvlakten konden veenmoerassen ontstaan.

De eerste bewoners van Kennemerland zochten de droge, hoger liggende zandruggen op om zich te vestigen. Zo is onder meer de stad Haarlem ontstaan op een strandwal die circa twee à drie meter boven het omringende landschap uitsteekt. Haarlem ligt, net als Heemstede en Hillegom op een strandwal die tussen 3000 en 2300 jaar voor het begin van onze jaartelling is ontstaan. De wal waarop Bloemendaal en Overveen nu liggen dateert uit 2000 voor Christus. Tussen de beide wallen bevindt zich een laagte of strandvlakte waar zich een moeras had gevormd dat langzamerhand is verveend.

Delen van de strandwallen zijn al in de eerste helft van de Middeleeuwen ontbost voor de akkerbouw. En in de tweede helft van de Middeleeuwen, toen Nederland een sterke bevolkingsgroei doormaakte, werden ook de vochtige bossen en veenmoerassen op de strandvlakten ontgonnen. De namen van buurtschappen en buitens als Tette rode , Brede rode en Rol land (=rooiland) herinneren nog aan de tijd dat die bossen drastisch gerooid werden. Deze Rode’s liggen op de strandwallen. Het onherbergzame duingebied, met zijn stuivende zandvlakten en moerassige valleien, is in de loop der tijd grotendeels onaangeroerd gebleven.

De binnenduinrand wordt begin vijftiende eeuw weer meer bebost. De zandverstuivingen nemen af. Het verbouw van gewassen neemt echter ook af.

Het overvloedige kwelwater uit de duinen werd aanvankelijk via allerlei beken (rellen) afgevoerd. Later gebeurde dat via gegraven sloten naar de Delft en de (Aerden)Houtvaart die via zijsloten vervolgens op het Spaarne loosden.

Ondernemen in de Gouden Eeuw

Vanaf de 16e eeuw gebruiken de Haarlemse brouwerijen het schone duinwater voor het maken van bier. Nadat de Oude Brouwerskolk, die ter hoogte van het zwembad ‘De Houtvaart’ lag, te vervuild was geraakt, wordt rond 1650 de (nieuwe) Brouwerskolk gegraven. De Sant – of Rampevaart wordt sindsdien de Brouwersvaart genoemd. In verband met de vervuiling van het water moeten de blekerijen en wasserijen die ten zuiden van de Zijlweg zijn gevestigd verdwijnen, zij verhuizen richting Bloemendaal en Santpoort.

In de 17e eeuw hebben steden als Haarlem en Amsterdam steeds meer zand nodig voor hun stadsuitbreidingen. Via de Zandvaart (de huidige Marcelisvaart) en de Brouwersvaart wordt het zand uit o.a. Elswout en Middenduin afgevoerd. Ook worden deze vaarten gebruikt om bouwmaterialen voor buitenplaatsen als Elswout aan te voeren.

In diezelfde 17e eeuw vestigen de eerste groentetelers zich in het gebied. Langzamerhand worden die aangevuld met en soms vervangen door bollenkwekers die hun tuinen ten zuiden van Haarlem door de groeiende stad kwijtraken.

De Tuin van Haarlem

In de 18e eeuw wordt de waterstand steeds beter geregeld in wat wel ‘de Tuin van Haarlem’ wordt genoemd. De eigenaren van Elswout reguleren de waterstand in hun vijvers door aan het begin van de Marcelisvaart een sluis aan te leggen. Steeds meer grond tussen Haarlem en Overveen wordt in cultuur gebracht om groenten en bollen te kweken die op platte schuiten naar de markten en veilingen in Haarlem worden vervoerd. Doordat de binnenduinrand steeds intensiever bebost raakt door het planten van beuken, eiken en iepen krijgt het bollen- en tuinbouwgebied zijn karakteristieke rand in het westen.

In de tweede helft van de 19e eeuw bereikt de bollenteelt zijn hoogtepunt, met Overveen als stralend middelpunt. De bloembollenvelden strekken zich uit van de Kleverlaan in het noorden tot aan Oosterduin en de Munterslaan in het zuiden.

Als in 1881 Zandvoort per spoor met Haarlem wordt verbonden en er in Overveen een station komt, wordt het voor forenzen aantrekkelijker zich in dit gebied te vestigen.

Grenzen aan de groei

Er vinden in de loop van de 20 e eeuw grote uitbreidingen plaats, eerst naar het noorden en zuiden van Haarlem, maar later ook in oostelijke richting, het poldergebied in, en naar het westen toe, waarbij de strandvlakte steeds verder bebouwd raakt. Midden in het bloembollengebied bouwt Bloemendaal rond 1910 Tuindorp, dat nu onderdeel is van het Ramplaankwartier. De bebouwing wordt verder uitgebreid als Haarlem in 1927 dit tuindorp annexeert. Tijdens de oorlog slopen de Duitsers huizen van kwekers langs de Houtvaart en woonhuizen aan de Zijlweg.

Gedurende de vorige eeuw heeft Haarlem zich als het ware uitgevouwd over een groot deel van de ommelanden ten westen van de stad. Tegelijkertijd groeiden dorpen als Bloemendaal, Overveen en Heemstede in de richting van de stad. Inmiddels ontmoeten die uitbreidingen elkaar op verschillende plaatsen.

Het Westelijk Tuinbouwgebied heeft dan ook in snel tempo het kenmerkende open karakter verloren, mede door de aanleg van de Westelijke Randweg in 1958 en door verdere woningbouw. De verschuiving van bollen- naar bloementeelt en van productie naar handel maakt de bouw van grotere opstallen nodig.

De Wijkraad Ramplaankwartier en later ook de Werkgroep Westelijk Tuinbouwgebied, nu Stichting Tuin van Haarlem, protesteren voortdurend tegen verdere aantasting.